Gisteren bracht de Amsterdamse scholenkoepel Breed Bestuurlijk Overleg (BBO) met trots het nieuws dat basisscholen in en rond Amsterdam de helft minder externe leerkrachten inhuren dan vorig jaar.
- Basisscholen in en rond Amsterdam huren de helft minder externe leerkrachten (zoals zzp’ers én uitzendkrachten) in dan vorig schooljaar. Van ruim 200 voltijdsbanen naar 81 voltijdsbanen.
- Het BBO ziet dit als een belangrijke stap naar meer vaste medewerkers, stabielere teams en duurzaam onderwijs.
- Meer scholen kiezen voor een vast gezicht voor de klas is beter voor de onderwijskwaliteit en continuïteit voor de kinderen.
- Deze maatregel is niet ingegeven door de overheid of door de aanpak van schijnzelfstandigheid, maar een eigen keuze van de scholen sinds 2023.
Een begrijpelijk streven en opgepikt door NOS, Het Parool, De Volkskrant, NHNIEUWS, NU.nl, AT5, MetroNieuws. De manier en de conclusies die eraan worden verbonden — verdienen wat meer nuance.
Kloppen de cijfers?
De daling van externe inzet komt niet uit de lucht vallen. Deze zomer startte het BBO de campagne TeamAmsterdam – een kostbaar initiatief – met als doel om “externe inhuur af te bouwen”. Volgens hun eigen cijfers is de flexibele schil daarmee teruggebracht van 200 fte naar 81 fte op een totaal van 4600 fte: nog geen 2%. Ter vergelijking: landelijk ligt dat gemiddelde rond de 15%.
Een dunne flexibele schil lijkt op papier misschien efficiënt of goedkoop. Maar is dat werkelijk zo? Vermindert het de wisseling van gezichten in de klas, of leidt het juist tot méér verloop en druk op het vaste team? Met andere woorden: is deze aanpak op de lange termijn houdbaar? Ziekte, verlof of onverwachte uitstroom zijn immers onvermijdelijk — en zonder voldoende flexibele capaciteit komt de continuïteit van het onderwijs al snel in het gedrang.
Wat betreft de cijfers: alleen al via Flexonderwijs werken op dit moment ruim 75 fte zelfstandigen voor een Amsterdamse Klas. De werkelijkheid lijkt dus een stuk weerbarstiger dan de gepresenteerde cijfers doen vermoeden. Daarbij telt het BBO in de genoemde 81 fte ook de inzet via bureaus mee — wat de vergelijking met directe zzp-samenwerkingen vertroebelt.
En logisch misschien: als scholen eerst te horen krijgen dat externe inzet niet is toegestaan, is het niet vreemd dat de teruggekoppelde cijfers lager uitvallen dan de realiteit.
Wie zijn er in loondienst gekomen?
Volgens het persbericht zijn de vrijgevallen plekken inmiddels ingevuld met 120 fte in loondienst. Dat is op zichzelf knap – zeker in een tijd waarin het lerarentekort groter is dan ooit. Toch klinkt vanuit verschillende Amsterdamse scholen een ander geluid: het lerarentekort wordt steeds vaker benaderd als een personeelstekort. Met andere woorden: bevoegdheid lijkt ondergeschikt aan beschikbaarheid. Er is dus wel iemand voor de klas, maar is het ook de juiste persoon? Als vacatures vooral worden opgevuld om de formatie rond te krijgen, blijft de vraag: gaat dit echt over goed onderwijs?

Kostenbesparing of kostenverschuiving?
Volgens BBO-bestuurder Arie van Loon is het beleid helder: “Elke euro die we besparen op externe inhuur, kunnen we steken in de ontwikkeling van ons eigen personeel.” Een nobel uitgangspunt — maar in de praktijk lijkt de uitwerking haaks te staan op dat doel.
Zeven jaar geleden verzette het BBO zich nog tegen commerciële tussenbureaus, juist om onderwijsgeld in het onderwijs te houden. Nu is de situatie omgedraaid: scholen mogen niet langer rechtstreeks met zelfstandigen samenwerken, maar moeten hun aanvraag indienen via AdamAmsterdam — een bestuurlijk loket met eigen personeel dat de opdrachten vervolgens doorzet naar bureaus met commerciële belangen. Lees: dubbele extra kosten. Lees hier wat Flexonderwijs per jaar aan onderwijsgeld in het onderwijs houdt?
Volgens scholen zelf kost inzet via deze ‘ADAM-route’ inmiddels een factor drie meer dan loondienst. En opvallend genoeg: waar AdamAmsterdam wél mag worden ingezet, geldt datzelfde niet voor zzp’ers. De zzp’er kan ingezet worden tegen dezelfde kosten als iemand in loondienst. Zonder bureaumarge, zonder btw.
De intentie om onderwijsgeld in het onderwijs te houden is begrijpelijk, maar de uitvoering roept vragen op. Als een systeem dat bedoeld is om geld te besparen juist meer kost, moeten we durven vragen: is dit de bedoeling geweest — en komt dat extra geld nog wel bij de leerling terecht?
De zzp’er als zondebok?
In het publieke debat wordt de zzp’er in het onderwijs vaak neergezet als probleem. Maar wie goed kijkt, ziet vooral een signaal van een systeem dat piept en kraakt. Zelfstandige leraren kiezen voor flexibiliteit en vakmanschap. Ze brengen rust in teams, vallen zelden uit en werken met hart voor hun leerlingen. Hun keuze voor zelfstandigheid komt niet voort uit onwil, maar uit de wens om het onderwijs vol te houden op een manier die bij hén past.
Dat het BBO zich distantieert van “schijnzelfstandigheid” is begrijpelijk. Maar zelfstandigen over één kam scheren of uitsluiten, lost niets op. Sterker nog: het verkleint de groep bevlogen leraren die juist willen bijdragen aan beter onderwijs.
Stabiel onderwijs vraagt om realisme
Het BBO benadrukt het belang van “stabiele teams en duurzaam onderwijs”. Terechte ambities. Maar stabiliteit komt niet per se uit een loonstrook — wél uit vertrouwen, flexibiliteit en vakmanschap. Feit is dat zelfstandigen het onderwijs vaak langer trouw blijven en minder vaak ziek uitvallen dan hun collega’s in loondienst. De kracht zit in de mix van vast en flexibel, niet in het uitsluiten van één van beide.
Tijd voor nuance
Een scholenkoepel die scholen verbiedt om met zelfstandigen samen te werken, begeeft zich op glad ijs. Het risico van uitsluiting of kartelvorming ligt op de loer — en dat helpt niemand vooruit. Het onderwijs heeft elke bevoegde professional nodig, of die nu in loondienst werkt of als zelfstandige. Goed onderwijs draait niet om de vorm van het contract, maar om de kwaliteit van de mens voor de klas.
De zzp’er is geen bedreiging voor het onderwijs — hij is vaak juist degene die zorgt dat het onderwijs doorgaat, wanneer het systeem even stokt. Met behoud van kwaliteit voor de sector.
Laten we dus niet langer spreken over “minder extern”, maar over meer balans.
Want onderwijs maak je samen: vast én flexibel, mét oog voor kwaliteit en gezond verstand

